Schaatspeloton.nl - Columns - De hel van 2 februari 2013

De hel van 2 februari 2013

geplaatst vrijdag 31 januari 2014 om 11:53:59 op Schaatspeloton.nl

Joost-Jan Kool

Joost-Jan Kool, 36 jaar en gek op sport. Zelf wielrent, skeelert en schaatst hij redelijk fanatiek. Joost-Jan komt zelf niet diep uit 'het wereldje' van het marathonschaatsen, maar volgt de sport met veel inspiratie op de voet. Vanaf 8 november zal Joost-Jan elke twee weken zijn blik op het marathonschaatsen laten vallen.

Het was zaterdagmiddag 2 februari 2013 en we aten witte bollen met knakworst en ketchup. Ik kreeg een sms: ‘zet je computer aan! Jochem ligt met nog 30 kilometer te gaan op kop in de alternatieve Elfstedentocht! Kijken!’ Even later zag ik beelden van een finishboog in een witte sneeuwhel op de Weissensee. Een man riep dat Nickuh Uitenhovuh op kop lag. ‘Nick?’ sms’te ik terug.

Even later liep er een man naar de speaker en toen opeens reed Jochemuh Uitenhovuh op kop. Er was veel fantasie voor nodig om nog wat van de beelden te maken. Er was publiek in dikke jassen, die eerder genoemde finishboog, veegwagens en sneeuw, ellendig veel sneeuw. Af en toe zag ik een schaatser door het beeld heen krabbelen. Met zilveren dekentjes werden ze naar een tent gesleept.

Ondanks het feit dat er eigenlijk niet veel te zien was, zat ik direct aan het computerscherm gekluisterd. Beelden die deden denken aan allroundtoernooien met Hein Vergeer, Leo Visser en Gerard Kemkers. Lang geleden toen langebaanschaatsen nog een wintersport was en schaatsers langs richels van opgeschoven sneeuw reden en wij met het bord op schoot naar de eerste afstand van het toernooi keken. In de verte zag ik iets rijden dat op een schaatser leek. Was het Jochem? Ik ging er maar vanuit dat hij het was. Meteen een mooi moment om een beetje indruk te maken op mijn familie. ‘Collega van mij, Jochem' vertelde ik. Klopte; als Jochem niet schaatste was en is hij mijn collega. ‘Wel is met hem geskeelerd' zei ik daarna. Klopte ook. Peter van der Pol was er trouwens ook bij. Voor even was ik een beetje marathonschaatser. Jochem en Peter reden lekker de pootjes los en ik moest volle bak. Geen probleem; ik wist dat het me nog eens van pas zou komen. Als Jochem de Elfstedentocht zou winnen, bijvoorbeeld. Of de alternatieve, ook goed. ‘Potdorie! rijen Jochem!' riep ik. ‘Is er nog knakworst?' vroeg mijn dochter. Wat ik maar beter verzweeg: door mijn toedoen was Jochemuh Uitenhovuh bijna onder een vrachtwagen geschoven. We reden ergens bij Andel op de dijk en ik had alle moeite in de Oostduitse slag van Peter van der Pol te komen. Overconcentratie met alle gevolgen van dien. Opeens was er een provinciale weg en een gigantische vrachtwagen die er volle bak overheen denderde. Geen indrukwekkende klappen van Peter van der Pol, maar 10 wielen die me dreigden te pletten. In een reflex pakte ik Jochem beet en het was enkel aan zijn remtechniek te danken dat hij hier nu in een sneeuwjacht vocht voor eeuwige roem. Wat overigens maar weer eens aantoonde dat een klepper beter maar niet met pannenkoeken kan gaan trainen. Tenzij het een clinic betreft en hij of zij er een riante vergoeding voor op kan strijken.

Terug naar de Weissensee. Wat een klasbak was die Jochem toch! Wat hij hier deed, ging veel verder dan sport. Dit was een strijd van leven op dood, een gevecht van een man in een roodwit geblokt pak tegen het allerergste pestpokkenweer dat je maar kon bedenken. Hij had het moeilijk. Iedereen had het moeilijk. De schaatsers die ik kon onderscheiden leken wel skeeleraars die zich over een dik grindpad voortbewogen. En dat 200 kilometer lang. ‘Ik geef het je te doen', zou Maarten Ducrot geroepen hebben. Maar hoe zwaar dan ook, Jochem beleefde die ene dag waar elke sporter van droomt. De dag dat er geen grenzen meer bestaan en je opeens weer heel helder voor de geest kan halen waarom je als klein jochie met je tasje naar de ijsbaan trok. Helaas voor Jochem beleefde Simon Schouten ook zo'n superdag.

Nieuwe ontwikkelingen dus. Simon Schouten reed nu op kop en een paar meter daarachter ploeterde Jochem eenzaam verder. Langzaam moest hij Schouten laten gaan en kwam hij in het vizier van een achterliggend groepje met mannen als Jouke Hoogeveen, Frank Vreugdenhil en Martijn van Es. Daarachter alleen nog plukjes helden verspreid in een verblindend witte hel. De mannen klauwden voort, met schaatsen had het niet veel meer van doen. Loopgraven ijs. Smerige scheuren, geniepig verborgen onder een dun laagje sneeuw. Onzichtbare monsters die grepen wat er in hun klauwen gleed. Opeens zag ik ze rijden: Jeen Van den Berg, Jan Uitham, Anton Verhoeven en natuurlijk Reinier Paping. Een snijdende wind joeg sneeuw over het heilige ijs van het Noorden en vervaagde de grenzen tussen land en bevroren water. Hier op de Weissensee werd een nieuwe variant van de hel van ‘63 verreden en ik voelde een diep respect voor de mannen die hier hun lijf vrijwillig op een ijzige pijnbank legden. Helden, kerels waarvoor ooit het marathonschaatsen was uitgevonden, schreven geschiedenis op een bevroren bergmeer in Oostenrijk.

De broodjes waren op en de familie ging van tafel. Ik bleef zitten, aan het scherm gekluisterd. In de verte schenen de koplampen van een auto. De speaker meldde dat Simon Schouten er aankwam en dat er niet langer overgestoken mocht worden. Het duurde lang voordat er iets te onderscheiden was, maar dan was het inderdaad Simon Schouten die als eerste de finish passeerde. Bijna twee minuten later volgden Frank Vreugdenhil, Jouke Hoogeveen en Martijn van Es en weer een kleine 20 seconden later een moegestreden Jochem Uithoven. ‘De dekselse man van Team Brabant die vandaag de koers had ingekleurd' klonk over het ijs. Toen de stofwolken opgetrokken waren, bleek pas echt hoe groot het slagveld was. Slechts 18 schaatsers reden de volle 200 kilometer. De rest werd afgevoerd, de jongens waren van de mannen gescheiden.

Dit jaar was ik er klaar voor. Alles om een hele dag lang naar vage beelden te staren, was in gereedheid gebracht. Helaas, waar vorig jaar nog enigszins geschaatst kon worden, kwamen de organisatoren vanmorgen tot de conclusie dat de weersomstandigheden te extreem waren om een wedstrijd te organiseren. Vervelend voor mij en andere volgers, een gigantische teleurstelling voor de jongens die van de zomer al een paar extra trainingsuren maakten met deze koers in hun achterhoofd. Wat blijft is de herinnering aan die barre tocht van 2013 en de altijd aanwezige hoop, soms sluimerend, dan weer oplaaiend als een vurige koorts, dat hij er ooit toch eens zou moeten komen; de tocht der tochten, de heilige graal van elke (marathon)schaatser. Voor nu: rap naar huis en knallen op een bevroren skeelerbaan in Noordlaren. Een mens moet er maar het beste van maken.

Alle Columns van Joost-Jan Kool:

Eindelijk mocht ik dan op schaatsen (8 november 2013)
Het onderstel van Klaas (22 november 2013)
De Berry van Aerle van het marathonpeloton (6 december 2013)
De cameraschaatser (20 december 2013)
Sjoerd Huisman (3 januari 2014)
Afgescheept (met een wedstrijdkalender) (17 januari 2014)
De hel van 2 februari 2013 (31 januari 2014)
De bovennatuurlijke krachten van Erben Wennemars (14 februari 2014)
Ketelbrug (28 februari 2014)